De week tussen de onheilspellende boodschap en het onvermijdelijke aardse afscheid is een bijzondere. Hoewel de dagen nooit korter of langer kunnen duren dan anders voelt het als de langste week uit mijn leven. De dag begint ’s morgens om een uur of half zeven en eindigt ver na middernacht. Zelden ben ik zo zorgvuldig omgegaan met tijd. De beslissingen die je moet nemen. Die alles van je vergen. Beslissingen waar je nooit over hebt nagedacht en waar je nooit over na zou hoeven denken.

Op 2e Paasdag zouden we gaan lunchen bij David en zijn huisgenoot. Voor het eerst sinds hij op zichzelf woonde. Op Goede Vrijdag appte ik met hem hier uitgebreid over. Ik stond in de supermarkt en vroeg hem of hij een oven had. ‘Ja, heb ik’. ‘Mooi, dan neem ik lekkere broodjes mee’. Hij had er zin in. Ik ook. Nu zoeken we met Pasen een kist voor hem uit. We nemen per uur beslissingen die duidelijk maken dat er geen ontsnappen meer aan is. Van bovenaf kijk ik naar mezelf. Ik zie een verschrikte vrouw die maar niet kan begrijpen hoe ze in deze foute film is terechtgekomen. Mijn lijf verkeert in een shocktoestand en ik houd voortdurend mijn adem in. Wie haalt me hieruit?

Throwback
Ik ben 20 weken zwanger als mijn schoonvader toch nog plotseling overlijdt. Mijn man en ik regelen samen de crematie. Er is verder geen familie meer. De kinderen hebben we al maanden niet gezien. We hopen vurig dat de dood van hun opa ons voorzichtig zal herenigen. Dat we samen afscheid kunnen nemen. En vandaaruit het contact langzaam kunnen herstellen. Een paar dagen voor de crematie bellen de kinderen en zijn dochter vraagt of ik ook kom. Mijn man is enigszins verbaasd en zegt dat ik er natuurlijk zal zijn. ‘Als zij komt dan komen wij niet, we gaan niet met haar in een zaal zitten’. Dan komt David aan de telefoon. Hij huilt alleen maar en zegt zacht ‘pap, ik kom niet’. En de verbinding wordt verbroken.

We moeten met de moeder en zus van David snel om tafel. Er is al jaren geen contact meer met beiden maar de noodzaak is evident. We leggen de begrafenisondernemer onze situatie uit en zij zoekt contact met de moeder. Al snel blijkt de wond van de echtscheiding nog net zo vers als ruim tien jaar geleden. En lijkt het of de tijd heeft stilgestaan. Zijn moeder wil niet dat mijn zoon en ik op de rouwkaart komen te staan. Ook zijn mijn zoon en ik niet welkom op de begrafenis. Ze is op de hoogte van onze aanstaande scheiding en ziet geen enkele reden dat mijn zoon en ik aanwezig zijn.

Mijn man vloekt en schreeuwt het uit van woede, onmacht en verdriet. Ik lach het eerst weg, daarna val ik stil. Ondanks dat ik het aan zag komen overvalt het me. Ik had stille hoop dat de dood van David ons zou verbinden. Dat we naast elkaar zouden staan in plaats van tegenover elkaar. Dat mijn bestaan al 15 jaar ontkent wordt is nauwelijks een verrassing. Maar nu mag het leven van onze zoon, broertje van David, niet op papier bestaan. Het intense verdriet van mijn man hierom raakt me. Het lijkt een ultieme afstraffing voor ooit eerder gemaakte keuzes. Zelfs de begrafenisondernemer is aangeslagen. Hiermee explodeert de samenwerking nog voordat deze goed en wel van start kon gaan.

We nemen de regie in handen. En verdelen de taken zoveel als mogelijk. Toch spreken we elkaar nauwelijks. Ik praat en lach binnen met een groep vrienden, hij buiten of andersom. Ja, lachen doen we ook. Veel en uitbundig. Als de emoties aan de oppervlakte liggen en huilen iedereen van slag brengt, is lachen een goede tweede optie. Pas aan het eind van de avond, rond een uur of elf, als bijna iedereen weg is nemen we samen de dag door. Naast elkaar aan tafel praten we elkaar bij. Wie heb jij gesproken, wat moeten we niet vergeten, heb je die mooie kaart gelezen? We maken samen een draaiboek voor het Grote Afscheid. Mijn man en ik blijken doorgewinterde crisismanagers. Het zijn intens mooie, warme, liefdevolle, ontwrichtende dagen.

De volgende dag race ik op de fiets naar het voetbalveld omdat onze 9-jarige meedoet aan schoolvoetbal. Typisch gevalletje van het-leven-gaat-door. Ik sta verloren langs het veld tussen de andere ouders die zich nauwelijks raad weten met mij en de situatie. Op mijn telefoon verschijnt een foto van kleding die voor David is uitgezocht. Een jasje, dasje, overhemd en schoenen. Ik slik mijn tranen weg.

Mijn man heeft contact gezocht met Ajax. David was fan. Er komt een spelersshirt met handtekeningen onze kant op. Met felheid zeg ik dat het fijn zou zijn als ze twee shirts opsturen. Angst en bezorgdheid overheersen dat onze 9-jarige zich niet gezien voelt. Misschien valt er iets te regelen voor een jongetje dat zo plots is overvallen door vreselijk groot verdriet. Hoe is dat voor hem om te zien dat zijn overleden broer een t-shirt ‘krijgt’ van hun favoriete voetbalclub? Iets wat ze zo intens samen deelden. De dood brengt vele nieuwe angsten met zich mee. Als door een wesp gestoken reageert mijn man woedend, bijna hysterisch. ‘Mijn kind is dood! Het gaat nu om hem! Mag ik?’ Ik kruip in elkaar. Pats. Daar is het. Opnieuw. Het verschil tussen ouder en stiefouder. Bloedband en stiefband, tussen insluiten en buitensluiten. Ik zit aan tafel en voel me aangeslagen. Een paar mensen om ons heen zoeken naar woorden. We verontschuldigen ons, vooral tegenover elkaar. En toch, dit is de kous op z’n kop.