Het begin van het einde

‘Er iets ergs gebeurd, je moet nu komen’. Hardhandig word ik rond half twaalf uit mijn eerste slaap gewekt door mijn man die de zoldertrap op stormt. Hij hapt naar adem. Ik zit gelijk rechtop. Aan alles hoor ik dat het hem ernst is. Ik grijp naar mijn kleren. Dan zegt hij ‘David is dood’. Vol ongeloof en afschuw, vooral vanwege de ruwheid waarmee deze boodschap wordt gebracht, kleed ik me vliegensvlug aan en raas de twee trappen af naar beneden. Alsof de snelheid nog iets kan veranderen aan de onheilspellende boodschap.

Twee jonge politiemannen zitten aan tafel. Ik geef ze een hand en bibber. ‘Uw zoon is vandaag overleden. We weten niet precies wat er is gebeurd. Zijn huisgenoot en vrienden hebben hem gevonden rond een uur of zes vanavond. Het lichaam is in beslag genomen’. Korte zinnen die exact aangeven wat de situatie is. Geen ruimte voor twijfel. Ik kijk naar de klok.

Het heeft dus ruim vijf uur geduurd voordat deze mannen bij ons aan tafel schoven. Wat is er in de tussentijd gebeurd? Mijn gedachten gaan razendsnel. Waar was ik? Wat deed ik? Ik stuurde David nog een app om 20.16 uur met een filmpje van onze hond. Zoals zo vaak hield ik hem ook nu op de hoogte van onze huisdieren. Ik zag vlak voor het slapengaan geen blauwe vinkjes bij de app. Vreemd. Zeker als ik iets appte over zijn broertje, poes of hond reageerde hij onmiddellijk. Hij zal wel in de krochten van zijn studentenvereniging hangen en heeft vast slecht bereik, dacht ik nog. David was dood en inmiddels gevonden om 20.16 uur. Wij wisten nog van niks.
Ik denk aan wie hem hebben gevonden. Ik ken de jongens niet, alleen zijn huisgenoot. Ik denk aan het tafereel, de hel en het protocol wat zich daar heeft afgespeeld. Het huis is inmiddels verzegeld.

‘Ik geloof het niet. Het kan niet’, stamel ik. Mijn man blijft ijzig kalm, ook een reden waarom ik het niet geloof. Want als hij, de vader notabene, zo kalm blijft is er toch reden voor twijfel. De antwoorden van de agenten zijn zo helder dat er geen spelt tussen te krijgen is en alle twijfel wordt alsnog van tafel geveegd. We nemen de stappen door voor de komende uren en de agenten maken aanstalten ons huis te verlaten. Ze gaan naar de moeder van David. Ik verbaas me erover dat we alleen gelaten worden. Je kunt blijkbaar een bom bij iemand naar binnen gooien en vervolgens de deur weer achter je dichttrekken. Is er niemand die ons verder begeleidt? Die al onze vragen kan beantwoorden? Die zegt dat we dit gaan redden, dat we dit aankunnen? We zijn alleen. Overvallen door de nieuwe werkelijkheid. We huilen niet. Verslagen, dat zijn we. Ik bibber. En blijf de komende uren bibberen.

Throwback
We hebben een relatie van 15 jaar. Na een turbulent begin, mede door de vier jaar durende vechtscheiding van mijn mans eerste vrouw, vormen wij al jaren een gezin met zijn zoon van inmiddels 23 en onze zoon van 9 jaar. Zijn dochter, zus van David, uit het eerste huwelijk zien we niet meer.
Een aantal maanden geleden hebben mijn man en ik besloten een punt achter ons huwelijk te zetten. De schaduw die jarenlang over ons huwelijk lag is in het licht komen te staan. De opluchting bij hem is groot. Maar mijn leven wankelt. Iedere ochtend geef ik over. Ik functioneer nauwelijks en ben een schim van mezelf. Na maanden van onderzoeken of en in welke vorm we ons huwelijk in stand kunnen houden, besluiten we aan het begin van het jaar de scheiding in gang te zetten.

We slapen al een aantal maanden apart. Ik op zolder, hij een etage lager. De verwijdering tussen ons is enorm. Toch besef ik me op dit uur dat de ontwrichting van de afgelopen maanden er nu niet meer toe doet. We staan samen voor de belangrijkste opdracht uit ons leven. Ik sla mijn armen om hem heen en zeg hem dat we dit samen gaan doen. Dat hij op mij kan rekenen en ik hem niet alleen laat. Dit is te groot. Teveel. Om alleen te dragen. We beloven het elkaar. Samen gaan we de nacht in en besluiten nu niemand op de hoogte te stellen van ons lot. We zullen ze morgen hard nodig hebben.

Rond een uur ’s nachts belt de politie. De moeder blijkt niet thuis. Paniek. Wat nu? We spreken af dat wij ons best doen op zoek te gaan naar haar telefoonnummer. Door de scheiding is er geen contact meer tussen mijn man en zijn ex-vrouw.
Via nachtelijke omwegen bereikt hij haar rond half vier in de ochtend. Ze is bij haar dochter, zusje van David, in een buitenlandse stad. Mijn man moet haar het verschrikkelijke bericht brengen dat hun zoon is overleden. Ik hoor een schreeuw aan de andere kant van de lijn. Gevolgd door gekreun. Dan de stem van zijn dochter die door het geschreeuw is wakker geworden en de telefoon van haar moeder overneemt. Ze spreken af later te bellen. Ontredderd, met de telefoon nog in zijn hand, begint mijn man vreselijk te huilen. Een huilen dat ik niet van hem ken. Dit is oerhuilen.

Door de gordijnen heen zie ik dat de nacht plaats maakt voor de ochtend. Samen zitten we op bed. In shock. We hebben niet geslapen. De adrenaline zorgt ervoor dat ik nog steeds niet heb gehuild. Onze zoon van 9 wordt wakker en ik hoor hem naar beneden gaan. Ik weet dat tussen nu en 10 minuten zijn vader en ik zijn jonge leven voorgoed zullen veranderen. Woorden die korte metten maken met een redelijk onbezorgd leven. Woorden die een ‘voor’ en een ‘na’ tijdperk inluiden. Woorden die duidelijk maken dat vanaf dat moment niks meer hetzelfde zal zijn. Een groot deel van de nacht heb ik naar passende woorden gezocht. Ik overweeg even het niet te vertellen. Het is per slot van rekening eerste Paasdag. We doen gewoon alsof het niet is gebeurd, voor een dag. Niemand die het weet, toch?

Omgekeerde kraamtijd

‘David is overleden. Het lichaam van David is nog niet vrijgegeven. We mogen nog geen begrafenis regelen’. Ik sta versteld van de woorden die uit mijn mond rollen. Binnen een paar uur is mijn wereld veranderd in een slagveld. Intussen hebben we de belangrijkste mensen gebeld. En stroomt het huis in de vroege Paasochtend vol. Ik bel ook veel mensen niet. Juist omdat het Pasen is. Ik wil niet degene zijn die Pasen voor anderen bederft. Absurd hoe je gedachten werken. Een klein jongetje van 9 zit wit weggetrokken aan tafel. Zijn blik staart in het niks en tranen rollen over zijn snoetje. ‘Ik wil mijn broer terug’.

De kloof tussen mijn man en mij is door alles heen voelbaar. Ondanks ons voornemen om dicht bij elkaar te blijven en elkaar niet uit het oog te verliezen. De dood, de aanstaande scheiding en alle emoties daaromheen zorgen ervoor dat ik nu nauwelijks mijn plek kan innemen. Ik voel me het vijfde wiel aan de wagen. Mijn man zoekt troost bij anderen. Misschien is dat ook wel normaal in deze periode. Je wilt de ander sparen of in ieder geval zo min mogelijk belasten met jouw verdriet. Ik weet nauwelijks nog wat normaal is. Misschien komt het ook wel doordat ik niet de moeder ben van David en hierdoor voel dat mijn man meer ‘recht’ heeft op verdriet dan ik. Dus ik zorg, regel en troost en hoop hierdoor zover mogelijk bij mijn verdriet vandaan te blijven.

Een kleine kring om ons heen weet van de naderende scheiding, de echte reden blijft voor velen verborgen. De scheidingstamtam draait al op volle toeren, zo blijkt. Bij een aantal mensen is dan ook de verbazing van hun gezicht af te lezen als ze mij aantreffen in mijn huis. Het verhaal gaat dat ik de echtelijke woning inmiddels heb verlaten omdat ik een nieuwe relatie heb. In beide gevallen onjuist. De verbazing staat een condoleance of enige vorm van troost in de weg. En ik druip af naar de keuken.

Throwback
Ik ontmoet een schuw jongetje van bijna 9, David. Zijn ouders liggen in scheiding. Zijn jonge leven (en dat van zijn zus) is behoorlijk overhoop gehaald. Alle veiligheid is onder zijn bestaan weggeslagen. En nu staat er plots een blonde vrouw voor zijn neus, die 20 jaar jonger is dan zijn vader. Ik ben een wandelend cliché, dat wordt mij meer dan eens duidelijk gemaakt. Met ogen vol wantrouwen en lichtelijke nieuwsgierigheid observeert hij mij. En ontstaat er een band tussen ons. Met name door de frequentie van de omgangsregeling, vanwege zijn chronische ziekte. Maar als wij, een jaar na de scheiding (die vier jaar heeft geduurd), aankondigen dat ik zwanger ben, lijkt alles wat we denken te hebben opgebouwd een luchtbel en barst de hel los. Zelfs voorbereidende gesprekken met een kinderpsycholoog zijn volstrekt zinloos geweest. De kinderen willen ons niet meer zien.

Ik realiseer me dat dit een van de ingrijpendste en indrukwekkendste weken uit mijn leven is. De deurbel gaat onophoudelijk. Vrienden, vriendinnen, studiegenoten en familieleden stromen binnen. Er valt een rare alertheid over me heen. Een alertheid die ik herken van een andere ingrijpende gebeurtenis, de geboorte van mijn zoon. Bij heftige, emotionele gebeurtenissen schakelt je lichaam over op overleven. Ik heb geen tijd om na te denken of verdriet toe te laten. Ik doe zes dingen tegelijk en voel geen vermoeidheid. Ik moet door.

Deze dagen voelen als een omgekeerde kraamtijd, ook al heb ik in dit geval het kind niet zelf gebaard. In tegenstelling tot de kraamweken waar je ruimschoots mag wennen aan het zoete, nieuwe leven met je kind hebben we nu een week de tijd om zijn abrupt geëindigde leven om te zetten in een afscheid. De wereld deelgenoot te maken van wat ons is overkomen. Om de ontzette reacties die volgen te verwerken. Die ons van de weeromstuit opnieuw van ons stuk brengen. En verder, verder is er niemand die zegt wat we moeten doen, wat verstandig is, wat ons gaat helpen in de weken, maanden, jaren na dit verlies. Niemand bereidt je voor op afscheid nemen van je kind. Want dood en kind gaan nu eenmaal niet samen.

Er wordt voor ons gezorgd en gekookt. De koelkast gevuld. Beschuit met muisjes hebben we ingeruild voor bier. Geen vreugde, slingers of proosten op de toekomst. We praten in en over verleden tijd. Ik zorg dat er foto’s gemaakt worden. Voor later. Voor mijn zoon. En voor ons. Zodat we weten wie er waren op de dagen dat we zo overrompeld werden door de dood. En zodat ik niks ga vergeten. Alsof dat ooit zal gebeuren. Nu geen blij verraste gezichten, maar verslagen, onthutste en verdrietige mensen. De stilte spat van het beeld af. Ik troost, maar de paniek heeft zich inmiddels genesteld in iedere vezel van mijn lijf.

Intussen houd ik een jongetje van 9 angstvallig in de gaten. Het huis is de hele dag gevuld met mensen van boven de 18 met groot verdriet. Nauwelijks een plek voor een kind. En toch zo belangrijk voor hem om ook mee te maken. Iets waar we het later nog vaak over zullen hebben. Dan zal blijken hoeveel indruk deze eerste dagen op hem hebben gemaakt. Het warme gevoel. De hoeveelheid mensen. Het prachtige weer. Wat we aten. Gelukkig wordt hij liefdevol opgevangen door ouders van vriendjes.

Een paar maanden hiervoor heeft hij te horen gekregen dat zijn ouders uit elkaar gaan. Een verwoestende boodschap voor een kind. En nu valt ons gezin, op de meest dramatische manier denkbaar, uit elkaar. En wordt zijn kindertijd in beslag genomen door verdriet, afscheid en rouw. Verlies op verlies, hoe kunnen wij hem helpen hier goed doorheen te komen? Ik houd mijn hart vast.

Bloedband vs stiefband

De week tussen de onheilspellende boodschap en het onvermijdelijke aardse afscheid is een bijzondere. Hoewel de dagen nooit korter of langer kunnen duren dan anders voelt het als de langste week uit mijn leven. De dag begint ’s morgens om een uur of half zeven en eindigt ver na middernacht. Zelden ben ik zo zorgvuldig omgegaan met tijd. De beslissingen die je moet nemen. Die alles van je vergen. Beslissingen waar je nooit over hebt nagedacht en waar je nooit over na zou hoeven denken.

Op 2e Paasdag zouden we gaan lunchen bij David en zijn huisgenoot. Voor het eerst sinds hij op zichzelf woonde. Op Goede Vrijdag appte ik met hem hier uitgebreid over. Ik stond in de supermarkt en vroeg hem of hij een oven had. ‘Ja, heb ik’. ‘Mooi, dan neem ik lekkere broodjes mee’. Hij had er zin in. Ik ook. Nu zoeken we met Pasen een kist voor hem uit. We nemen per uur beslissingen die duidelijk maken dat er geen ontsnappen meer aan is. Van bovenaf kijk ik naar mezelf. Ik zie een verschrikte vrouw die maar niet kan begrijpen hoe ze in deze foute film is terechtgekomen. Mijn lijf verkeert in een shocktoestand en ik houd voortdurend mijn adem in. Wie haalt me hieruit?

Throwback
Ik ben 20 weken zwanger als mijn schoonvader toch nog plotseling overlijdt. Mijn man en ik regelen samen de crematie. Er is verder geen familie meer. De kinderen hebben we al maanden niet gezien. We hopen vurig dat de dood van hun opa ons voorzichtig zal herenigen. Dat we samen afscheid kunnen nemen. En vandaaruit het contact langzaam kunnen herstellen. Een paar dagen voor de crematie bellen de kinderen en zijn dochter vraagt of ik ook kom. Mijn man is enigszins verbaasd en zegt dat ik er natuurlijk zal zijn. ‘Als zij komt dan komen wij niet, we gaan niet met haar in een zaal zitten’. Dan komt David aan de telefoon. Hij huilt alleen maar en zegt zacht ‘pap, ik kom niet’. En de verbinding wordt verbroken.

We moeten met de moeder en zus van David snel om tafel. Er is al jaren geen contact meer met beiden maar de noodzaak is evident. We leggen de begrafenisondernemer onze situatie uit en zij zoekt contact met de moeder. Al snel blijkt de wond van de echtscheiding nog net zo vers als ruim tien jaar geleden. En lijkt het of de tijd heeft stilgestaan. Zijn moeder wil niet dat mijn zoon en ik op de rouwkaart komen te staan. Ook zijn mijn zoon en ik niet welkom op de begrafenis. Ze is op de hoogte van onze aanstaande scheiding en ziet geen enkele reden dat mijn zoon en ik aanwezig zijn.

Mijn man vloekt en schreeuwt het uit van woede, onmacht en verdriet. Ik lach het eerst weg, daarna val ik stil. Ondanks dat ik het aan zag komen overvalt het me. Ik had stille hoop dat de dood van David ons zou verbinden. Dat we naast elkaar zouden staan in plaats van tegenover elkaar. Dat mijn bestaan al 15 jaar ontkent wordt is nauwelijks een verrassing. Maar nu mag het leven van onze zoon, broertje van David, niet op papier bestaan. Het intense verdriet van mijn man hierom raakt me. Het lijkt een ultieme afstraffing voor ooit eerder gemaakte keuzes. Zelfs de begrafenisondernemer is aangeslagen. Hiermee explodeert de samenwerking nog voordat deze goed en wel van start kon gaan.

We nemen de regie in handen. En verdelen de taken zoveel als mogelijk. Toch spreken we elkaar nauwelijks. Ik praat en lach binnen met een groep vrienden, hij buiten of andersom. Ja, lachen doen we ook. Veel en uitbundig. Als de emoties aan de oppervlakte liggen en huilen iedereen van slag brengt, is lachen een goede tweede optie. Pas aan het eind van de avond, rond een uur of elf, als bijna iedereen weg is nemen we samen de dag door. Naast elkaar aan tafel praten we elkaar bij. Wie heb jij gesproken, wat moeten we niet vergeten, heb je die mooie kaart gelezen? We maken samen een draaiboek voor het Grote Afscheid. Mijn man en ik blijken doorgewinterde crisismanagers. Het zijn intens mooie, warme, liefdevolle, ontwrichtende dagen.

De volgende dag race ik op de fiets naar het voetbalveld omdat onze 9-jarige meedoet aan schoolvoetbal. Typisch gevalletje van het-leven-gaat-door. Ik sta verloren langs het veld tussen de andere ouders die zich nauwelijks raad weten met mij en de situatie. Op mijn telefoon verschijnt een foto van kleding die voor David is uitgezocht. Een jasje, dasje, overhemd en schoenen. Ik slik mijn tranen weg.

Mijn man heeft contact gezocht met Ajax. David was fan. Er komt een spelersshirt met handtekeningen onze kant op. Met felheid zeg ik dat het fijn zou zijn als ze twee shirts opsturen. Angst en bezorgdheid overheersen dat onze 9-jarige zich niet gezien voelt. Misschien valt er iets te regelen voor een jongetje dat zo plots is overvallen door vreselijk groot verdriet. Hoe is dat voor hem om te zien dat zijn overleden broer een t-shirt ‘krijgt’ van hun favoriete voetbalclub? Iets wat ze zo intens samen deelden. De dood brengt vele nieuwe angsten met zich mee. Als door een wesp gestoken reageert mijn man woedend, bijna hysterisch. ‘Mijn kind is dood! Het gaat nu om hem! Mag ik?’ Ik kruip in elkaar. Pats. Daar is het. Opnieuw. Het verschil tussen ouder en stiefouder. Bloedband en stiefband, tussen insluiten en buitensluiten. Ik zit aan tafel en voel me aangeslagen. Een paar mensen om ons heen zoeken naar woorden. We verontschuldigen ons, vooral tegenover elkaar. En toch, dit is de kous op z’n kop.